Deze website maakt gebruik van cookies. Op deze manier kunnen we u een meer gepersonaliseerde dienstverlening bieden. Door het gebruik van deze website gaat u akkoord met het feit dat wij 'cookies' gebruiken. Lees onze privacy policy voor meer informatie over het gebruik van cookies en hoe u deze kunt deleten en blokkeren.
  • Programmawet van 26 december
    2022 zorgt voor eerste luik van de
    fiscale hervorming

Programmawet van 26 december 2022 zorgt voor eerste luik van de fiscale hervorming

01 februari 2023

Premier De Croo had in zijn Beleidsverklaring van 11 oktober 2022 duidelijk gemaakt wat zijn regering de komende twee jaar nog van plan was. De fiscale hervorming die op de valreep doorgevoerd zou worden, zou een zoektocht zijn naar nieuwe inkomsten en besparingen. Een eerste luik van deze fiscale hervorming is aangenomen met de Programmawet van 26 december 2022. Deze is (deels) in werking getreden vanaf 1 januari 2023.  

Een overzicht van de fiscale maatregelen die voor jou of jouw onderneming van belang kunnen zijn, vind je hieronder.  

De federale belastingvermindering voor de niet-eigen woning wordt afgeschaft vanaf 1 januari 2024.   

Vandaag wordt nog steeds een fiscaal voordeel verleend aan wie een lening aangaat om een tweede, derde, etc. woning te verwerven, terwijl een jong gezin geen belastingvermindering meer kan genieten voor de aankoop van hun eerste gezinswoning. Dit door de afschaffing van de gewestelijke woonbonus sinds 1 januari 2020. 

Met andere woorden, het duwtje dat de particuliere investeerder ontvangt voor de aankoop van een bijkomend onroerend goed, dat dient als tweede verblijf of bestemd is voor verhuring, wordt afgeschaft zodat deze onrechtvaardigheid in de fiscale wetgeving verdwijnt.   

De afschaffing van het fiscaal voordeel geldt enkel voor nieuwe leningen, i.e., leningen die vanaf 1 januari 2024 worden afgesloten.  

Als gevolg van de hervorming van de vennootschapsbelasting eind 2017 is er sinds aanslagjaar 2019 een beperking op de toepassing van bepaalde fiscale aftrekken. Dit is de zogenaamde 'korfbeperking'. Bijvoorbeeld de aftrek van de overgedragen verliezen zit in deze korf. 

De korf was beperkt tot 1 miljoen EUR plus 70% van het saldo belastbare winst dat overblijft na toepassing van de groepsbijdrage. Dit betekent dat 30% van de winst boven het bedrag van 1 miljoen EUR een minimum belastbare basis vormt.  

Vanaf 1 januari 2023 (van toepassing vanaf aanslagjaar 2024 verbonden aan een belastbaar
tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2023) is het percentage van 70% verlaagd naar 40%. Concreet betekent dit dat 60% i.p.v. 30% van de winst boven 1 miljoen EUR niet meer kan worden geneutraliseerd door fiscale aftrekken. Dat komt neer op een de facto minimumbelasting van 15% i.p.v. de huidige 7,5%. 

Vanaf 1 januari 2024 (van toepassing vanaf aanslagjaar 2025 verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt op 1 januari 2024 ) wordt het percentage terug verhoogd naar 70%, op voorwaarde dat de Europese Richtlijn die een mondiale minimumbelasting van 15% voor multinationale groepen in de EU invoert, op dat moment is omgezet in de Belgische wetgeving. 

 

 

Het taxatieregime voor auteursrechten en naburige rechten is ingrijpend hervormd om het toepassingsgebied ervan te verduidelijken en op deze manier ook sterk te beperken.

 

Auteursrechten in het nieuwe regime

De nieuwe regeling is enkel van toepassing op inkomsten die zijn verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten of naburige rechten als bedoeld in boek XI, titel 5, van het Wetboek van Economisch Recht (WER), door de oorspronkelijke eigenaar van deze rechten of zijn erfgenamen/legatarissen, met het oog op de exploitatie of het daadwerkelijke gebruik van deze rechten door de cessionaris, de licentiehouder of een derde.

Deze rechten moeten betrekking hebben op oorspronkelijke werken van letterkunde of kunst als bedoeld in artikel XI.165 WER  of op openbare uitvoeringen van uitvoerende kunstenaars als bedoeld in artikel XI.205 WER.

De oorspronkelijke rechthebbende moet ook beschikken over een kunstwerkattest. Als deze niet over dit attest beschikt, kan de nieuwe regeling toch nog van toepassing zijn indien hij/zij zijn werk, dat door het auteursrecht of de naburige rechten is beschermd, aan een derde overdraagt of in licentie geeft, met het oog op mededeling ervan aan het publiek, openbare uitvoering of reproductie ervan.

De nieuwe belastingregeling is ook van toepassing wanneer deze inkomsten via een beheersorgaan zijn verkregen.

 

Taxatieregime

De grens van 37.500 EUR (te indexeren bedrag) voor de toepassing van het gunstige fiscaal regime voor auteursrechten blijft gelden in het nieuwe regime.

Onder dit bedrag worden inkomsten uit auteursrechten steeds van rechtswege geacht roerend inkomen te zijn en worden deze in de personenbelasting in principe afzonderlijk belast tegen 15%, na aftrek van een kostenforfait. Ook aan de inhouding van de roerende voorheffing van 15% verandert er niets.

Boven dit bedrag vervalt het wettelijk vermoeden van roerend inkomen, zoals dat bestond in het oude stelsel. De vergoedingen worden dan gekwalificeerd volgens hun specifieke aard. Op de inkomsten boven 37.500 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) is het afzonderlijk tarief van 15% van toepassing wanneer het om roerend inkomen gaat of het progressief tarief in de personenbelasting wanneer het inkomen kwalificeert als beroepsinkomen.

 

Nieuwe beperkingen

De Wet van 26 december 2022 heeft nieuwe beperkingen toegevoegd.

Het wettelijk vermoeden van roerende inkomsten geldt, naast de grens van 37.500 EUR (zie hoger), voortaan niet meer wanneer en in de mate dat de verhouding tussen de vergoeding voor de overdracht van auteursrechten en naburige rechten en de totale vergoeding, inclusief de verleende dienst, meer dan 30% bedraagt.

Deze verhouding geldt enkel in de mate dat de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten of naburige rechten gepaard gaat met een geleverde prestatie. Dit wil zeggen dat de beperking niet geldt als er geen geleverde prestatie is of wanneer de auteursrechten daarna worden verkregen, los van de initiële vergoeding die ook een vergoeding voor de geleverde prestaties omvat. Voor aanslagjaar 2024 wordt de drempel van 30% verhoogd tot 50% en voor aanslagjaar 2025 tot 40%.

Er geldt nog een andere beperking. Zo is de gunstige belastingregeling voor jaar N niet van toepassing wanneer de gemiddelde inkomsten uit auteursrechten of naburige rechten die in de 4 voorafgaande belastbare tijdperken (vóór toepassing van de bovengenoemde grenzen) zijn verkregen, het plafond van 37.500 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) overschrijden.

 

Overgangsregime

Er wordt voorzien in een overgangsregime voor wie volgens de oude regeling in aanmerking komt voor het belastingregime voor auteursrechten, maar niet voldoet aan de voorwaarden van het nieuwe stelsel.

Voor het aanslagjaar 2024 kunnen zij alsnog genieten van het gunstige fiscaal regime voor auteursrechten, maar hun inkomsten worden wel al belast volgens de regels en de beperkingen van het nieuwe regime, echter met nog 2 bijkomende beperkingen. Het plafond van 37.500 EUR (niet-geïndexeerd bedrag) wordt verlaagd tot 18.750 EUR. Bovendien wordt het kostenforfait van 50% niet langer toegepast op de eerste schijf van 10.000 EUR (te indexeren bedrag) maar slechts op 5.000 EUR (te indexeren bedrag), en het kostenforfait van 25% geldt slechts voor de volgende 5.000 EUR (te indexeren bedrag).

 

Inwerkingtreding

De nieuwe regels zijn in werking getreden vanaf 1 januari 2023. Ze gelden voor inkomsten betaald of toegekend vanaf die datum tijdens een aanslagjaar dat ten vroegste verbonden is met het aanslagjaar 2024.

De toepassing van de notionele interestaftrek wordt afgeschaft vanaf aanslagjaar 2024 (boekjaren die worden afgesloten vanaf 31 december 2023). 

Vennootschappen die nog beschikken over overgedragen notionele interestaftrek kunnen deze wel nog in mindering brengen van hun (toekomstige) belastbare winsten.  

De impact van deze afschaffing is beperkt. Het tarief van de aftrek is voor grote ondernemingen immers al enkele jaren negatief, waardoor de aftrek enkel nog van toepassing was voor KMO’s. 

In de Belgische vennootschapsbelasting kent men de berekening van het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting ('FBB') op bepaalde royalty’s ontvangen uit het buitenland. 

Dit systeem zorgt voor vermindering van de dubbele belasting op roerende inkomsten die aan bronheffing werden onderworpen in het buitenland. Op de in België verschuldigde vennootschapsbelasting op deze inkomsten mag een forfaitair gedeelte van deze buitenlandse belasting verrekend worden.  

De berekeningswijze van het FBB kon verschillen naargelang het type royalty. Voor bepaalde royalty’s berekende men het FBB op basis van de werkelijk ingehouden buitenlandse bronheffing, terwijl voor andere er rekening werd gehouden met een vaste breuk onafhankelijk van het bedrag dat effectief werd betaald in het buitenland. Dit laatste had soms als gevolg dat de forfaitaire verrekening in de Belgische vennootschapsbelasting aanzienlijk hoger was dan de werkelijk betaalde buitenlandse bronbelasting.  

Dit onderscheid wordt nu weggewerkt voor boekjaren die afsluiten vanaf 31 december 2023 (aanslagjaar 2024). Voortaan zal het FBB voor alle royalty’s bepaald worden op basis van de werkelijk ingehouden buitenlandse bronbelasting.  

De aftrek van de jaarlijkse taks op de kredietinstellingen, collectieve beleggingsinstellingen en verzekeringsondernemingen wordt beperkt tot 20% voor de taksen die vanaf 1 januari 2023 verschuldigd zijn. 

Belgische vennootschappen betalen een jaarlijkse forfaitaire vennootschapsbijdrage. Afhankelijk van het balanstotaal van de vennootschap bedroeg deze bijdrage al enkele jaren 347,50 EUR of 868,00 EUR. 

De Programmawet van 26 december 2022 wijzigt dit in die zin dat er een indexeringsmechanisme wordt opgenomen voor zowel de jaarlijkse bijdrage als het balanstotaal dat de hoogte van de bijdrage bepaalt. Men zal ook niet meer kijken naar het balanstotaal van het voorlaatste afgesloten boekjaar om de bijdrage te bepalen, maar wel naar de toestand op 1 januari van het bijdragejaar zelf. 

De vennootschapsbijdrage moet voortaan betaald worden voor 31 december van het bijdragejaar. Daarmee heeft de belastingplichtige 6 maanden extra de tijd om de betaling te voldoen t.o.v. de huidige regeling. 

Deze wijzigingen zijn in werking getreden vanaf 1 januari 2023. 

De specifieke accijnzen op rookwaren zijn vanaf 2023 verhoogd. 

Wat eerder al vaststond, was een hervorming van de btw en accijnzen op gas en elektriciteit. De btw-tariefverlaging in dit verband tot 6% is verlengd tot einde maart 2023. De wetgever verlengt ook de verlaging van accijnzen naar het Europees minimum op aardgas en elektriciteit voor ondernemingen tot eind maart 2023.